Chao Chou’s vier poorten

De negende kung an (koan jap) uit de Pi Yen Lu (Hekiganroku jap; Blue Cliff Record eng; Verhalen van de blauwe rots ned; verzameling van honderd koan bijeengebracht door Tsou Tou in de 12de eeuw, Sung dynastie, China).

Chao Chou wordt in het Japans Joshu genoemd en is een van de meest geciteerde zenmeesters in de verschillende koan verzamelingen. In minstens 22 koans komt hij voor. Zijn echte naam was Ts’ung Shen en hij diende zijn meester tot zijn 60ste levensjaar. Daarna ging hij op pad om de dharma in de wereld te verspreiden. op zijn 80ste vestigde hij zich in de stad Chao Chou waar hij een eigen klooster stichtte met uiteindelijk meer dan 1000 monniken. Hij werd uiteindelijk 120 jaar oud. Zoals gebruikelijk in het China van die tijd werden zenmeesters vernoemd naar de plek waar zij resideerden. Daar zit een mooie symboliek in. De zenmeester werd beschouwd als iemand die het hele idee van een zelf overstegen had en dus volledig een was geworden met zijn omgeving. Veel monniken trokken van leraar naar leraar op zoek naar iemand die diep genoeg de leer belichaamde om hun een stap verder te helpen op hun weg. Zij probeerden bij de eerste ontmoeting met de nieuwe leraar een dusdanige vraag te stellen, waarmee zij de diepte van de realisatie van de leraar konden te peilen. Daar gaat deze koan over:

Casus 9

Een monnik vroeg aan Chao Chou: “Wat is Chao Chou?”
De meester antwoordde: “Oosterpoort, westerpoort, zuiderpoort, noorderpoort.”

Dit was niet de eerste de beste monnik. De moed hebben zo een vraag te stellen aan Chao Chou, die in die tijd al zeer beroemd was als zenmeester, wijst er op dat het om een ver gevorderde monnik ging. De vraag is een strikvraag. Als Chao Chou hem beantwoord met “Ik ben Chao Chou” dan zal de monnik zeggen dat hij de stad bedoelde. Als Chao Chou op de stad zou duiden dan zou de monnik terugkomen met “ik bedoel de mens Chao Chou!” Zwijgen op deze vraag is niet acceptabel en iets gaan uitleggen al helemaal niet.

Er gaat een verhaal over de Boeddha waarin iemand een levend vogeltje in zijn vuist houdt en vraagt, “Leeft dit vogeltje of is het dood?” Als de Boeddha zegt dat het leeft dan knijpt de man hem dood, als hij zegt “dood” dan laat de man de vogel vliegen. De boeddha ging echter in de deuropening staan met een voet over de drempel en zei, “kom ik binnen of ga ik naar buiten?” Dus binnen het Boeddhisme zien we wel vaker van dit soort strikvragen.

Het antwoord van Chao Chou is daarom ook meesterlijk te noemen. Daarvoor moeten we even weten hoe steden in het China van die tijd er uit zagen. Ze werden altijd omringd door een hoge muur en er waren altijd 4 poorten op de vier windrichtingen. Er liep ook altijd een hoofdweg van oost naar west en een van noord naar zuid, die elkaar dus in het midden van de stad kruisten. Overdag stonden de poorten open en stond de stad dus via deze poorten in verbinding met de rest van de wereld. Met zijn antwoord duidt Chao Chou zowel naar de stad als naar zichzelf. Naast de poorten als toegang tot de stad is het ook symbolisch voor hemzelf als zijnde een totaal open mens volledig in contact met alles wat er is in de werkelijkheid. Sterker nog hij is de stad. En hij is nog veel meer dan dat, maar dat doet er nu even niet toe.

De vraag is nu: “Wie ben ik?”

Ik heb een lichaam, maar dat lichaam ben ik niet.
Ik heb gewaarwordingen, maar ik ben die gewaarwordingen niet.
Ik heb gevoelens, maar ik ben die gevoelens niet.
Ik heb emoties, maar ik ben die emoties niet.
Ik heb gedachten, maar ik ben die gedachten niet.
Ik heb bewustzijn, maar ik ben dat bewustzijn niet.

Niet denken, gewoon antwoord geven!